Wie buiten de grenzen van het eigen taalgebied wil lezen, is al snel aangewezen op het werk van vertalers. Djûke Poppinga rolde het vertaalvak in toen er in de jaren tachtig een bundel verhalen van Arabische vrouwen vertaald moest worden. Haar carrière kwam in een stroomversnelling terecht nadat Nagieb Mahfoez in 1988 de Nobelprijs won en zijn tot dan toe onbekende werk zo snel mogelijk in de boekhandels moest liggen. Inmiddels is ze een van de belangrijkste Nederlandse vertalers van Arabische literatuur. Politicoloog Mariwan Kanie werd geboren in Iraaks Koerdistan en vluchtte in 1993 naar Nederland. Hij is geen vertaler van beroep, maar kreeg de smaak te pakken sinds hij als twintiger de Arabische speeches van de Koerdische leider Jalal Talabani naar zijn moedertaal vertaalde. Later volgden stukken van Michel Foucault. Hij vertaalt tegenwoordig ook graag Arabische gedichten naar het Koerdisch. ZemZem nodigde hen uit voor een gesprek over vertaalstrategieën, taalgevoel en het belang van culturele achtergrondkennis.
DP: ‘Inderdaad. Precies wat je zegt: je hebt vertaalculturen. De Engelse vertaalcultuur is heel makkelijk in het weglaten van dingen en trekt teksten naar zich toe. De Fransen zijn weer heel precies, zitten dicht op de tekst. De Nederlandse zit er een beetje tussenin. Wat er soms gebeurt in Engelse vertalingen vind ik wel problematisch. Dan zint iets ze niet en dan halen ze het gewoon weg. Ken je dat boek van Khaled Khalifa, De poorten van het paradijs? Dat gaat over het geweld in Hama en Homs in de jaren tachtig, en vertelt het verhaal van een geradicaliseerde islamitische vrouw die in de gevangenis terechtkomt en daar deradicaliseert. Nadat ze vrijkomt, gaat ze naar Engeland, maar daar blijkt ze ook niet de plek te vinden die ze zoekt. In de Engelse vertaling hebben ze dat laatste hoofdstuk eruit gelaten, dat hebben ze gewoon niet vertaald! Als vertaler vind ik dat niet kunnen.’
Poëzie lijkt me sowieso extra gecompliceerd om te vertalen. Daar komt nog meer gevoel bij kijken dan bij proza en speelt de schoonheid van de taal een nog grotere rol.
MK: ‘Elk woord heeft in je hoofd een geschiedenis. Tenminste, dat geldt voor je moedertaal of een taal die dat bijna is. Voor mij zijn dat Koerdisch en Arabisch. Voor ieder woord dat ik in een tekst tegenkom, kan ik een geschiedenis bedenken en ken ik allerlei associaties die dat woord heeft met andere dingen die in die tekst niet worden genoemd. In het Engels en het Nederlands heb ik dat niet. Dat zijn voor mij bijna positivistische talen, talen die alleen maar de tekens hebben, die één directe betekenis hebben. Ik kan ook alleen van het Arabisch en Koerdisch de schoonheid zien. Als iets in het Engels of Nederlands geschreven is, weet ik niet of het goed of mooi geschreven is.’