Een kale papegaai hervindt zijn stem wanneer hij zichzelf denkt te herkennen in een eveneens kale derwisj. In dit artikel toont Alexandra Nieweg hoe Rumi met behulp van een aantal typerende elementen een – toen al eeuwenoude – verhaallijn heeft kunnen omzetten naar een gedicht dat een paar van zijn belangrijkste theologische en morele opvattingen overbrengt.
Gepubliceerd in 2023/2 Rumi
Mowlana Rumi, ‘onze Meester’ Rumi, wordt met recht een meesterverteller genoemd. Hij had een groot talent om alledaagse taferelen aan te wenden om ingewikkelde mystieke theologische zaken voor een breed publiek begrijpelijk te maken. En met succes: het bereik van de dichter was tijdens zijn leven al enorm en is dat altijd gebleven, dwars door de eeuwen en continenten heen. Iedereen leest Rumi.
Niet alleen wordt zijn werk door een divers publiek gelezen; zelf las hij ook veel. Neem bijvoorbeeld de Masnavi, een grote verzameling verhalen in dichtvorm. Veel van de verhaallijnen heeft hij ontleend aan andere bronnen. Hij zette ze om in vers en benadrukte aspecten van het verhaal om het te laten aansluiten bij de moraal die hij wilde overbrengen, een verschijnsel dat overigens vaker voorkomt bij dichters uit de middeleeuwse Perzische traditie. In de woorden van Reynold R. Nicholson: ‘Rumi leent veel maar is weinig verschuldigd; hij maakt zich alles dat hij tegenkomt eigen’.
Sprekende voorbeelden waar Rumi heeft geleend van bestaande verhalen zijn gedichten over papegaaien en hun baasjes, vaak kooplui. Rumi heeft voor deze papegaaienverhalen veel inspiratie geput uit een literaire traditie afkomstig uit Zuid-Azië (zie voor een ander voorbeeld hiervan Fatemeh Naghshvarians bijdrage aan deze ZemZem). De traditie bereikte de dertiende-eeuwse Turks-Perzische wereld van Rumi als onderdeel van de indrukwekkende culturele diffusie van ‘Oost’ naar ‘West’, van het Zuid-Azië van 300 v.C. naar het Europa van op zijn minst 1400 n.C.
Verder lezen? Koop het nummer in onze webshop.