Toen het Osmaanse Rijk in november 1914 in de oorlog de kant van Duitsland koos en de grootmoefti in Istanbul moslims opdroeg de Osmaanse kalief bij te staan in de strijd, was dat het begin van het Duitse jihadproject. Het doel was om de miljoenen islamitische onderdanen van de Britse en Franse rijken in Azië en Afrika te mobiliseren tegen de Europese mogendheden. De wederwaardigheden van Marokko vormen een goed voorbeeld van de grote ambities en de teleurstellende realiteit van het Duitse jihadproject.
Gepubliceerd in 2015/1 Honderd jaar na de Eerste Wereldoorlog.
Al in 1898 zei Keizer Wilhelm II tegen zijn Russische ambtgenoot Nicolaas II dat zij een enorme troef in handen hadden in het geval dat een van beiden in oorlog raakte met Engeland: een grote moslimse bevolking die Brits-India op haar knieën kon brengen. Sinds zijn bezoek aan de Osmaanse Levant had Wilhelm zich opgesteld als een vriend van de islam. In verschillende moslimlanden deed het gerucht de ronde dat de keizer zich tot de islam had bekeerd. Niet zelden werd naar hem verwezen als ‘Hajji Wilhelm’.[1]
Wilhelm werd betoverd door het romantische idee van een wereldwijde islamitische gemeenschap, die zich fanatiek en strijdlustig zou laten leiden door de oproep tot een heilige oorlog tegen de gehate Europese koloniale machten. Het enige wat ontbrak was een aanleiding, leiderschap en middelen. Duitsland en de Osmanen zouden de miljoenen potentiële islamitische rebellen hiervan voorzien. In deze simplistische voorstelling werd de keizer aangemoedigd door Max von Oppenheim, een Duitse reiziger, schrijver en avonturier die vele jaren door islamitische landen reisde en die, toen de oorlog begon, een bureau oprichtte voor de anti-Britse en anti-Franse campagne. Want, zo meende hij, ‘Alles wat in een Mohammedaans land plaatsvindt zal golven veroorzaken in de hele islamwereld’.[2]
Het was niet volkomen uit de lucht gegrepen: pan-islamitische ideeën bestonden naast nationalistische ambities onder de anti-Europese elites van India, Egypte, Marokko en andere landen met een moslimbevolking. De Afghaanse, anti-Britse geleerde Jamal al-Din al-Afghani, een sleutelfiguur van het pan-islamisme, zag in sultan Abdülhamid II aanvankelijk de man die dit ideaal kon helpen bereiken. De Britten en de Fransen waren beducht voor wat er kon gebeuren mocht de Osmaanse sultan hen de oorlog verklaren. Maar het resultaat viel tegen. Missies van Duitse agenten, velen amateurs, naar verschillende hoeken van de islamitische wereld, van de emir van Afghanistan tot tribale en religieuze leiders in Libië, brachten niet de succesvolle opstanden die de Engelse troepen in hun greep hadden moeten houden.[3] De Duitse spionage- en propaganda-activiteiten leidden slechts tot kleinschalige gevechtsoperaties in de woestijnen van Libië, Egypte en Marokko, de rekrutering van een klein aantal moslimkrijgsgevangenen, onder wie Indiërs, Algerijnen en Marokkanen, in islamitische eenheden,[4] de desertie van een beperkt aantal moslimsoldaten in Europa en het Midden-Oosten, en enkele muiterijen bij de geallieerde legers, de beroemdste in een Indiaas bataljon in Singapore.[5]
Verder lezen? Bestel het nummer in onze webshop.
- Sean McMeekin, The Berlin-Baghdad Express. The Ottoman Empire and Germany’s Bid for World Power 1898-1918.
Londen: Penguin, 2011, p. 15. - Ibid., p. 27
- Ibid.
- Andrew T. Jarboe, Soldiers of Empire. Indian Sepoys in and beyond the Imperial Metropole during the First World War,
1914-1919, diss, Northeastern University, 2013, p. 247. - T.R. Sareen, Secret Documents on Singapore Mutiny 1915. New Delhi: Mounto, 1995.