Duitse jihadpropaganda tijdens de Eerste Wereldoorlog
Tijdens de Eerste Wereldoorlog trachtten zowel de Duits-Osmaanse zijde, alsook Britten en Fransen moslimbevolkingen voor zich te winnen met behulp van propaganda. In de Duitse campagne werd de oorlog tegen de geallieerden als jihad, een oorlog tegen de vijanden van de islam, afgeschilderd. De strategie was niet zonder succes maar het effect was uiteindelijk beperkt.
Gepubliceerd in 2015/1 Honderd jaar na de Eerste Wereldoorlog.
Twee weken nadat het Osmaanse Rijk zich aansloot bij de Duitsers in de Eerste Wereldoorlog, riep de Osmaanse sultan Mehmet V (1844-1918) de jihad uit tegen de Entente-landen. Een fatwa werd op 11 november 1914 door de Sheikh al-Islam ondertekend en drie dagen later in het gehele rijk afgekondigd. In deze fatwa werden koranteksten aangehaald waarin moslims aangemoedigd werden uit te rukken en te strijden tegen de ongelovigen (bijvoorbeeld koran 9:41). De jihad tegen Frankrijk, Groot-Brittannië en Rusland werd in de fatwa benadrukt als een individuele plicht (fard al-ayn) van elke moslim. Wereldwijd moesten moslims het domein van de islam
tegen de vijandige Entente verdedigen. Deze jihadcampagne kwam de oorlogspropaganda van de Duitse regering goed uit. Daarentegen was de tussenkomt van dit religieuze aspect in de oorlog vooral voor Engeland een onverwachte klap, want het was de bedoeling dat deze jihadpropaganda onrust zou zaaien onder moslims die onder gezag stonden van Entente-landen, waaronder Rusland, Groot-Brittannië en Frankrijk. Dit nieuwe gebruik van jihad hield ook de gemoederen bezig van westerse oriëntalisten, waaronder de bekende Nederlandse islamoloog en voormalig koloniaal adviseur Christiaan Snouck Hurgronje, die deze Duits-Osmaanse verklaring en jihadcoalitie als een ‘Heilige Oorlog made in Germany’ beschouwde.[1]
Hajji Wilhelm
De Osmaans-Duitse alliantie ontstond al voor de Eerste Wereldoorlog. In zijn politieke beleid verzette de Duitse Keizer Wilhelm II (1859-1941) zich om economische redenen tegen twee internationale voorstellen in 1895 en 1912 die betrekking hadden op het verdelen van het Osmaanse Rijk in kleine staten. De toenadering tussen de twee rijken begon al eerder zichtbaar te worden; aan het einde van de negentiende eeuw sloot Wilhelm II zijn bondgenootschap met Sultan Abdulhamid, waarbij Duitsland wapens en een militaire opleiding aan het Osmaanse leger zou leveren. In deze politieke overeenkomst zouden Duitse ingenieurs de Osmaanse
regering helpen bij de aanleg van twee strategische spoorlijnen. In 1898 bezocht de Duitse keizer het Osmaanse Rijk en presenteerde zich als een ‘goede vriend’ van ‘300 miljoen moslims’. In Istanbul liet hij een fontein bouwen ter herinnering aan zijn bezoek. In ditzelfde jaar reisde hij naar Palestina en Syrië. In Damascus bracht hij een speciaal bezoek aan de tombe van de middeleeuwse moslimstrijder Saladin en doneerde hij geld voor het renoveren van zijn graf. Deze pro-Osmaanse Duitse politiek vormde de aanleiding voor de latere toenadering tijdens de oorlogsjaren. In de islamitische wereld ging het gerucht dat Wilhelm II zich tot de islam had bekeerd en daarom kreeg hij onder de moslimbevolking de titel ‘Hajji Wilhelm’. Opvallend genoeg werd in de Duitse propaganda geen poging gedaan om deze geruchten te ontkrachten.[2]
De Duitsers omarmden de jihad als militaire propagandastrategie in de oorlog. Maar in de islamitische wereld bestond onder moslims geen unanimiteit over het voeren van een jihad aan Duitse zijde.
Verder lezen? Bestel het nummer in onze webshop.